Nu
we twee dagen verder zijn heb ik inmiddels de teleurstelling wel achter me
kunnen laten en kan ik wel genieten van de zilveren plak die hier naast me op
tafel ligt. Hoewel het NK vrijwel elk jaar wel een doel voor mij is had ik dit
jaar toch wel mijn twijfels.
De
elite zonder contract (amateurs dus) hebben de afgelopen jaren eigenlijk altijd
op een pannekoeken-plat rondje hun nationale kampioenschap mogen afhaspelen.
Voor mij als luie, vadsige sprinter een spekkie naar mijn bekkie en dus elk
jaar een mooie kans om een gooi te doen naar die prachtige rood-wit-blauwe
trui. Eeuwige roem lag voor het oprapen. Echter bleef die ultieme overwinning
buiten bereik want ik ben nooit verder gekomen dan een 12e plek.
Toen
ze dit jaar dus met een ‘geaccidenteerd’ parcours op de proppen kwamen had ik
eigenlijk direct mijn kansen bij voorbaat al tot 0 gerekend. Als het op een
vlak rondje al niet wil lukken, waarom zou het dan wel goed gaan komen op een
rondje mét hoogtemeters. Mijn vizier voor dit jaar was dus meer gericht op
andere koersen, waar ik wel kansen had op een korte uitslag. Het NK was
bijzaak.
Dit
voorjaar reden we als voorbereiding op het seizoen een wedstrijdje in Spanje.
Zo’n typisch Spaanse koers met wat klimmetjes erin en allemaal uitgemergelde
klimgeiten die die Hollanders wel even zouden laten zien hoe je een heuvel op knalt.
Ik verbaasde daar mezelf door met efficiënt en slim rijden uiteindelijk toch in
de kopgroep te belanden en nog voor het peloton te finishen. Het NK-parcours
leek ineens een stuk vlakker te zijn geworden.
De
voorjaars-koersen na dit trainingskamp verliepen wel voorspoedig. Ik voelde
me sterk en kon in de vlakke koersen meer doen dan alleen afwachten en hopen op
een sprint. Helaas nog niet met de gewenste uitslagen, maar ik merkte wel dat
ik fysiek wel weer een stapje had gezet. Op je 28e ben je ook op z’n
sterkst. Tenminste, zo gaan de geruchten. De aftakeling zal volgend jaar wel
beginnen, maar dat zien we dan wel weer. Als ik dus nog eens Nederlands
Kampioen wilde worden, dan moest het dit jaar gebeuren.
Toch
sloop de twijfel er weer in. De Ronde van Eritrea die we halverwege april reden
hakte er mentaal en fysiek aardig in. Ik wist dat het geen ideaal rondje voor
mij zou zijn, maar het avontuur trok en misschien dat ik boven mezelf kon
uitstijgen om toch nog wat mooie resultaten te behalen. Helaas gooiden ziekte, hitte
en de hoogtemeters aardig wat roet in het eten. Het leverde wel mooie verhalen
op, evenals een goed relativerings-kader voor toekomstige omstandigheden. Koersen
in extreme hitte en zuurstof-arme lucht zoals daar zul je niet snel ergens
anders tegenkomen. In gedachten voelde ik de NK-trui alweer door mijn handen
glippen.
Omdat
het avontuurlijke bleef trekken en ik mijn kansen op het NK inmiddels toch niet
meer al te rooskleurig inzag, hadden we (Nancy, Wouter, Joost en mijn
persoontje) het plan opgevat om naar Milaan te vliegen en naar huis te fietsen.
Op de racefiets, met lichte bepakking, zo’n 160 á 170 kilometer per dag. Eitje.
Tenzij je ziek wordt en de hele planning overhoop moet gooien. Desalniettemin
was het wel genieten van de omgeving, het afzien en het ‘gewoon trappen’. De
laatste dag bracht mij alsnog een leuk cadeautje. Toen we die dag uit Keulen
vertrokken was er nog niets wat erop wees, behalve misschien de Schnitzel de
avond ervoor, maar toen we eenmaal buiten de stadsgrenzen kwamen en er een
stevige wind in ons gezicht blies besloten mijn benen de regie over te nemen. Alles
ging vanzelf. Ik kon blijven gaan en beleefde zo mijn beste dag op de fiets
ooit. 300 kilometer verder stak ik die
dag de sleutel in mijn voordeur met de wetenschap dat mijn duurvermogen wel in
orde was. De geleverde inspanning was er niet eentje waar je een NK mee wint,
maar ik kreeg plotseling wel weer vertrouwen.
De
rest van de week was het devies rust pakken. Maar omdat ik daar niet zo goed in
ben en na een weekje toeren wel zorgen had over de snelheid in de benen besloot
ik nog wel een criterium mee te pakken in Rhoon. Geen bijzondere uitslag, wel
de bevestiging dat ik de snelheid ook nog had. Hetzelfde ondervond ik een dag
later in de zomeravondcompetitie bij de club. Snelheid: check. 1-minuut tempo:
check. Sprint: check.
Maar
toch de twijfel. 150 hoogtemeters per rondje en dat voor 10 rondes achtereen.
Niet gemakkelijk en veel zou afhangen van het koersverloop. Ik moest mezelf dus
maar vertellen dat ik me rustig moest houden en mijn duurvermogen me zou helpen
fris in de finale aan te komen. Het zou een gok worden. Alles-of-niks. De dood
of de gladiolen. Of minder romantisch gesteld: gewoon sparen en een laf
sprintje rijden.
De
koers werd voornamelijk gecontroleerd door een zichzelf oprokende NWVG, met in
hun kielzog een pelotonnetje zwoegende mannen. Het opgelegde tempo was
ontmoedigend voor de avonturiers, maar perfect voor mij omdat ik zo niet in het
rood hoefde te gaan. Precies zoals ik het beleefde in de voorbereidingskoers in
Spanje. Hoewel we vroeg gestart waren begonnen een aantal renners toch al last
te krijgen van de toenemende hitte. Ook hier voor mij geen probleem, want na
anderhalve week koersen in Eritrea is een temperatuur onder de 30 graden gewoon
fris te noemen. Alles is relatief.
Toen
eenmaal de finale aanbrak was ik nog fris genoeg om goed op te schuiven. Waar
ik de eerste koershelft op de klimmetjes misschien bij het traagste kwart van
het peloton behoorde kon ik nu met het snelste kwart mee. Plaatsing voor de
onverwachte massasprint was nog niet gemakkelijk en zo ging ik als twintigste
door de laatste bocht, op 700 meter van de streep. Mijn geluk was hier dat het
direct 600 meter aan 5% omhoog ging en de renners voor mij een voor een
stilvielen. Op 150 meter van de meet opende ik mijn sprint en vond ik een gaatje
aan de linkerkant. Shit, ik kan het NK winnen. Na een hele koers tussen de
wielen gezeten te hebben rij ik nu voor iedereen uit. Op één man na. Rechts van
de weg was een fractie eerder een rood-wit geklede renner zijn sprint
aangegaan. Onoverbrugbaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten